Monografie

Cambier, Albert : De definitieve bevestiging van Cypriaan De Rore's Ronsische afkomst uit archief­stukken te Parma en te Ronse. Een nieuwe en definitieve oplossing in verband met zijn genealogie.

in : Annalen geschied- en oudheidkundige kring van Ronse en het tenement van Inde, XXXII - 1983, p. 221–249

Printversie

Ten gevolge van de bijdragen welke wij in de laatste twee Annalen over onze beroemde stadsgenoot Cypriaan De Rore lieten verschijnen, bereikten ons heel wat reakties uit de muzikologische wereld. Onder de meest enthoesiaste was ongetwijfeld die van Prof. Dr. Bernhard Meier, hoogle­raar te Tübingen, die tijdens het laatste decennium de uitgave van De Rore's volledige werken op zich had genomen en ons bovendien een deel kritische noten en een monografie van de kunstenaar in het vooruitzicht had gesteld. Thans acht hij zich gelukkig dat hij die monografie (1) nog niet het licht heeft laten zien, zodat hij thans onze nieuwe gegevens erin kan verwerken.

Prof Dr. Jules Van Ackere toonde zich niet minder positief : hij hoopt van harte dat, ten gevolge van onze bijdragen, er voortaan minder van Mechelen en Antwerpen en meer van Ronse als de bakermat van de grote Cipriano moge gesproken en geschreven worden.

Een andere bemoedigende reaktie kregen we van Prof. Dr. René Lenaerts , emeritus-hoogleraar te Leuven, die uiting gaf aan zijn waardering voor de konklusies waartoe we gekomen waren, betreffende de afkomst van De Rore en het muzikaal leven aan onze kollegiaal.

Eveneens bemoedigend is de reaktie van Dr. R. Strohm, lektor aan het Instituut voor Musikologie aan de Universiteit van Londen. Hij wijst er bovendien in zijn reaktie op dat, in tegenstelling tot wat wij schreven : "the Chapter (van onze kollegiaal) was more often concerned with the music than in many other churches. The musicians' salaries are higher than in other churches of this size". Hij kan het weten, want voor zijn doktoraat vergeleek hij precies al deze faktoren in de Nederlandse kapittelkerken tijdens de late middeleeuwen.

fig01_02

Eveneens ten gevolge van onze onderzoekingen en dank zij Prof. Meier, kwamen wij op het spoor van een andere De Rore-specialist, die de laat­ste jaren merkwaardige bijdragen heeft geleverd en heel wat nieuw bron­nenmateriaal heeft ontdekt over de kunstenaar die ons hier bezighoudt. Wij zouden een deel van onze bijdrage in deze Annalen uitdrukkelijk wil­len wijden aan het resultaat van de studie van Dr. Jessie Ann Owens, hooglerares aan de Universiteit van Princeton en aan de Eastman School of Music te Rochester (USA) (2). Nadat ze van de resultaten van ons onderzoek kennis had genomen, mochten we van harentwege zeer enthoesiaste reakties ontvangen.

Tijdens haar verblijf te Parma heeft Dr. Owens vooral het notarieel archief aldaar doorzocht, in de eerste plaats met de bedoeling het testament van de grootmeester terug te vinden. Niettegenstaande ze daartoe het archief van de meer dan 70 notarissen in die stad rond die tijd uitpluisde, slaagde ze er niet in dit belangrijk dokument op te laten duiken (2bis). Tijdens haar onderzoekingen vond ze echter een grote hoeveelheid gegevens over onze Cypriaan terug : o.a. een aantal betalingen van huishuur. Maar ons belangt vooral één enkel dokument aan, nl. een huurkontrakt, waarin de naam van de reeds overleden vader van de kunstenaar voorkomt. Zoals wij in onze bijdrage van 1981 (3) verondersteld hadden, heette zijn vader inderdaad Celestinus en was hij in 1564 reeds overleden. De overeenkomst van onze veronderstellingen nopens het tegelijk voorkomen van de voornamen Cyprianus en Celestinus in dezelfde tak der De Rore's, en van de stamboom zoals wij hem hadden opgemaakt aan de hand van de Ronsische gegevens (3) met de vondst van dr. Owens, maakt onze hypothese tot een zekerheid. Wij geven hier een paar van de voornaamste passages uit dit huurkontrakt weer (4).

(Anno) millesimo quingentesimo sexage-
simo quarto, indictione septima, die quar-
to mensis Octobris, pontificatus autem
...... dominus Jacobus Maria de Rondanis
filius quondam domini Barnabe, vicinie sancte
Trinitatis, sponte etc. pro se etc. dedit, conces-
sit et locavit magnifico domino Cipriano De
Rore, filio quondam domini Celestini, vicinia
nunc sancti Barnabe ibi presenti et conducenti
ac stipulanti et recipienti pro se etc., unam
domum muratam, copatam et soleratam, cum
orto, curia et aliis suis juribus, positam in vi-
cinia supradicta sancti Barnabe, confinatam a
via communi, a domino Joanne Baptista
de Bochis et a domino Angelo de Boronibus, sal-
vis etc.

Ad affictum usque ad unum annum proxime
futurum et jam inceptum in calendis mensis
Septembris proxime preteriti et finietur ut inde
sequetur; pro affictu et nomine affictus librarum
centum et quindecim imperialium dandarum et
solvendarum nunc et in continenti, sed quanto
sit pro summa librarum septuaginta imperialium
et pro reliquo in fina anni superscripti...

In het jaar 1564, zevende indictie, op 4 oktober,
onder het pausschap van .... heeft de heer Jacobus
Maria de Rondanis, zoon van wijlen heer Barnabas,
uit de Drievuldigheidsparochie, vrijwillig aan de
doorluchtige heer Cypriaan De Rore, zoon van
wijlen Celestijn, nu van de parochie van St-Barnabas,
hier aanwezig, medeovereengekomen en voor zich
aanvaardend een ommuurd en goed betimmerd
huis gegeven met tuin, kantoor en alles wat er rech-
tens bij hoort, gelegen in de parochie van St-Barna-
bas, palende aan de straat, de heer Angelo de Boro-
nibus en de heer Giovanni Battista de Bochis.
Voor de huur en de prijs ervan gedurende een jaar
reeds begonnen vanaf 1 september jl. en tot diezelf-
de dag, zal hij nu en onverwijld betalen 115 keizer-
lijke ponden; de andere 70 ponden en de rest op het
einde van gezegd (huur)jaar...

Dit dokument bevestigt op schitterende wijze onze veronderstellingen over De Rore's Ronsische afkomst.

Een tweede gegeven dat ons in de studie van Dr. Owens wordt meegedeeld is het feit dat de komponist Cypriaan De Röre voor zijn korrespondentie gebruik maakte van een zegel dat de ons reeds bekende twee ge­kruiste zeisen voorstelde (5), die we sterk vergroot op zijn gedenksteen aantreffen en waarvan we reeds eerder bewezen dat zij ook als merk van andere leden van de Ronsische familie De Ro(de)re dienden. Jammer genoeg konden we nog geen afbeelding bekomen van dit persoonlijk zegel van de kunstenaar.

Een derde belangrijk sukses van de onderzoekingen van Mevrouw Dr. J. A. Owens, die zij in 1971-72, dank zij een studiebeurs, te Parma kon uitvoeren, bestaat uit een groot aantal gegevens die uiteraard de laatste jaren van Cypriaan's leven, nl. zijn verblijf te Parma beslaan. Daaruit blijkt o.a. dat de kontakten tussen de grote komponist en de hertog Ottavio Farnese van Parma, door bemiddeling van zijn vrouw, de landvoogdes Margareta van Parma en zijn agent bij haar, Tommaso Machiavelli, reeds veel vroeger aanzetten dan. men aannam : er blijkt uit de korrespondentie dat reeds va­naf 17 November 1560 de hertog konkrete maatregelen had genomen voor de overkomst van de komponist naar Parma. Het heeft dus hooguit één jaar geduurd tussen de laatste brief van De Rore aan de hertog van Ferrara (12 November 1559) en de maatregelen voor De Rore's aanwerving te Parma (6). Er blijkt ook uit Owens'ontdekkingen dat het geld voor de overtocht naar Italië aan De Rore in Januari 1561 te Antwerpen werd betaald. Opnieuw moeten we - zoals we voor de brieven van De Rore aan de hertog van Ferrara in onze vroegere bijdrage hebben benadrukt - (6bis), daar geen enkele aanduiding voor een verblijf van onze Cypriaan te Antwerpen in zoeken : het was de bankier van hertog Farnese van Parma, Matteo Biliotti, die te Antwerpen woonde. Het besluit echter dat Dr. Owens daaruit trekt (7) nl. dat Cypriaan De Rore op dat ogenblik geen kontakten had met het hof van Margareta te Mechelen-Brussel, doch alleen met dat van Ottavio Farnese te Parma, houdt geen steek. Immers, zowel de werkelijke geldschieters, de gebroeders Lampugnano, als hun bankier Biliotti, hadden hun kantoren te Antwerpen en te Parma. Bovendien is daar het dankmadrigaal (8) om het tegenovergestelde te bewijzen. Het vertrek uit de Nederlanden greep plaats op 27 en niet, zoals we eerder schreven, op 29 Januari 1561 en zijn eerste wedde ontving hij te Parma, niet op 6 Maart, maar reeds op 18 Februari 1561.

Ook wat de sterfdatum van Cypriaan betreft, boekte Dr. Owens een sukses : Tommaso Machiavelli, sekretaris van de hertog van Parma te Brussel, kreeg op 11 September 1565 een thans verloren brief uit Parma, waarop hij begonnen was een antwoord te schrijven, dat onvoltooid op zijn schrijftafel was blijven liggen. Ondertussen kreeg hij een tweede, thans eveneens verloren brief vanuit Parma, gedateerd van 20 September. Op 7 Oktober vat Machiavelli zijn eerder begonnen antwoord weer op en laat onmiddellijk vrije loop aan zijn overgrote droefheid bij het nieuws van Cypriaan's overlijden. Dr. Owens besluit dan ook o.i. terecht dat het pas via de brief van 20 September 1565 was dat hij vanuit Parma dit over­lijdensbericht kreeg, terwijl daar in de vroegere brief van 11 September nog geen spraak van was. In dat geval zou Cypriaan De Rore overleden zijn tussen 11 en 20 September van dat jaar (9).

De studie van J.A. Owens bevestigt echter niet alleen een aantal van onze veronderstellingen; ze dwingt ons ook tot een paar wijzigingen ervan. De eerste betreft de juiste lezing van de grafsteen (of liever : van de herdenkingsplaat, want die steen heeft nooit Cypriaan's graf bedekt, wiens juiste plaats in de kathedraal we derhalve niet kennen), die we reeds eerder hebben gereproduceerd (10). De tekst ervan bevat talrijke afkortingen, die reeds eerder door de vele auteurs, welke over Cypriaan De Rore hebben geschreven, op min of meer nauwkeurige wijze werden opgelost. Dr. Owens zet de verkeerde lezingen recht, waarbij ze echter precies op de plaats die ons het meest aanbelangt, een nieuwe lezing voorstelt ((11). Verder in dit artikel geven wij een volledige lezing van de steen met vertaling (12). Hier betreft het de regels 13-14-15 :

LVDOVIC FRAT FIL
ET HAER MOESTISS
P

hetgeen tot hiertoe meestal gelezen werd :

Ludovicus frater, filius (of filia)
et haeredes moestissimi
posuerunt

hetgeen wil zeggen : "zijn broer Lodewijk, zijn kind en de bedroefde erf­genamen hebben (die steen) aangebracht".

fig03

Dr. Owens leest echter :

Ludovicus, fratris filius
et heres moestissimus
posuit

in het Nederlands : “Lodewijk, zoon van zijn broer en diepbedroefde erfgenaam heeft (deze steen) geplaatst”.

Zuiver epigrafisch en grammatikaal bekeken heeft deze lezing op de andere wel wat voor : eerst en vooral is de wending "Fratris filius" veel vlotter latijn; ten tweede werkt deze lezing een onverklaarbaar element uit de andere lezing weg, nl. dat wel de broer, maar niet de zoon of dochter bij name genoemd wordt en dat bovendien de zoon (of dochter) na de broer wordt geplaatst; eindelijk laat die lezing toe de afkorting "P" voor posuit te lezen, omdat men dikwijls voor het meervoud posuerunt, de afkorting "PP" gebruikt. Men kan wel zeggen dat "frater, filius" even goed latijn is als "fratris filius"; dat op het ogenblik van Cypriaans's dood zijn kind (bv. een meisje) nog helemaal onmondig kan geweest zijn, zodat het hele initiatief der vervaardiging van de grafsteen van zijn broer Lodewijk zal gekomen zijn; tenslotte dat de afkorting "pp" voor posuerunt typisch middeleeuws is en dat op Cypriaan's grafsteen de afkortingen he­lemaal humanistisch zijn, nl. zonder enige aanduiding van de eindletters van het woord (helaas ook zonder leestekens, hetgeen de moeilijkheid had opgelost). De argumenten tegen de oudere lezing zijn dan ook niet zo dwingend en Dr. Owens heeft die ook niet benadrukt.

Maar historisch brengt de nieuwe lezing heel wat veranderingen mee : eerst en vooral kan Cypriaan dan geen kinderen hebben gehad (anders was zijn neef niet de enige erfgenaam geweest), hetgeen de mogelijkheid dat de komponist tot de geestelijke stand behoorde, ietwat vergroot. Verder brengt dit mee dat er tussen Cypriaan en Lodewijk De Rore (want deze laatste was dan een zoon van een broer van Cypriaan) een generatie-verschil lag. We weten dat Lodewijk in 1582 overleed (13). Daar zijn dochter Johanna in 1563 geboren werd en zijn zoon Celestijn nog jonger was (14) - maar hij schijnt een oudere dochter Barbara te hebben gehad die op het ogenblik van Lodewijks dood reeds meerderjarig en waarschijn­lijk gehuwd was -, moet deze Lodewijk  ca. 1535/40 geboren zijn en dus ook vrij jong gestorven. Wanneer wij aannemen dat Dr. Owens' rekonstruktie van de tekst van de grafsteen juist is - en, zoals wij verder zullen zien, kan daar moeilijk aan getwijfeld worden - dan moeten zowel Lodewijk De Rore, als zijn zuster Johanna, niet de kinderen van Celestinus I, maar van zijn zoon Celestinus II geweest zijn en was het deze laatste die met de bekende Hermien Bauwens gehuwd was, zoals we verder zullen kun­nen bewijzen. Welnu, wij weten dat deze Celestinus II in 1510 geboren werd, want op 9 Mei 1522 is hij ongeveer 12 jaar oud (15). Deze laatste die dus de vader van de beide verbannen De Rore's (Lodewijk en Johanna) was, overleed zelf in 1558, zoals we verder zullen zien, (16) op ongeveer dezelfde leeftijd als zijn jongere broer Cypriaan en zijn zoon Lodewijk.

fig04

Er is echter een tweede moeilijkheid, die uit de studie van Dr. Owens naar voor komt : zij heeft in het kathedraalarchief te Parma alle begrafenisrekeningen doorzocht tot 1580 en heeft niets teruggevonden betreffende betaalde rechten voor het plaatsen van de grafsteen (17). Indien wij mogen aannemen dat zij de rekeningen inderdaad nauwkeurig heeft uitgepluisd, dan zou de steen slechts na 1580 zijn geplaatst (de vorm van het opschrift geeft geen uitsluitsel). Maar aangezien de overlijdensdatum van Lodewijk De Rore bij benadering kan bepaald worden, omdat in de akte van emancipatie, van 6 Maart 1586 (en niet in de overlijdensakte van 1583 zoals verkeerd in onze vroegere studie en in de stamboom staat) van zijn dochter Johanna (13) vermeld staat dat haar ouders ongeveer vier jaar te voren waren gestorven, moet Lodewijk einde 1581 - begin 1582 uit dit leven gescheiden zijn. Hij kan dus moeilijk die steen nog na 1580 geplaatst hebben, tenzij bij testament (dat we niet teruggevonden hebben). In deze laatste veronderstelling kunnen het heel goed Lodewijks kinderen geweest zijn, die als uitvoerders van zijn laatste wilsbe­schikking, de herinneringsplaat te Parma lieten plaatsen.

Een ander detail in de studie van Dr. Owens dat blijft bevreemden, is haar bewering dat meester Cypriaan, bij zijn tweede vertrek uit Ferrara in 1559, het voornemen had uitgedrukt zich definitief in zijn vaderland terug te trekken (18). Wij hebben destijds (19) dezelfde bewering bij Weyler onderzocht en nog steeds weten we niet met zekerheid of dit een blote veronderstelling van deze laatste is (20), welke Owens blind heeft overgenomen, ofwel of er echt een brief bestaat van De Rore, waarin de­ze zijn voornemen vóór zijn vertrek heeft neergeschreven, maar uit de samenloop tussen de brand van Ronse en het vertrek van De Rore uit Ferrara, mogen we besluiten dat hij omwille van de berichten uit Ronse naar huis vertrok en niet omdat hij op rust wou gaan. (20 bis)

*
*          *

Maar ook Dr. Bernhard Meier zelf, die een groot deel van zijn loopbaan gewijd heeft aan de studie en de uitgave der komposities van onze grote Cipriano, komt nieuwe gegevens aanbrengen in verband met de relatie tussen deze kunstenaar en de landvoogdes Margareta Van Parma. In onze eerste bijdrage reeds (21) hadden wij gesproken over de aanwerving van meester Cypriaan door zijn verhevene streekgenote als kapelmeester voor haar latere residentie te Parma, en over het huldesonnet dat hij ter harer eer schreef en toonzette, in de vorm van het madrigaal Alma real, se come fida stella (22). Wij hadden toen de heersende mening (o.a. van A. Einstein en van W. Weyler) weergegeven dat deze kompositie een dankbetuiging was voor het door haar in dienst nemen van de kunstenaar, en wel ter gelegenheid van haar "officiële" geboortedag, 28 December. Daar De Rore sinds het najaar 1559 werkloos in de Nederlanden vertoefde en pas in Januari 1561 naar Parma afreisde, leek het er op dat de kompositie in December 1560 ontstond. Dr. B. Meier had die veronderstelling steeds bestreden (23); het stond bij hem vast dat de vorm van het gedicht veeleer op een smeekbede wees en dat de datum ervan derhalve eerder in December 1559 dan in 1560 moest geplaatst worden. In een persoonlijke brief echter wijst hij er ons op dat dit van zijnentwege een vergissing was : Dr. Owens heeft hem ervan overtuigd dat de verwijzing in het gedicht naar de H. Drie Koningen duidelijk laat zien dat het gedicht en de kompositie aan de landvoogdes werden opgedragen op een 6 Januari, typisch Italiaans feest, waar ter gelegenheid van de "Beffana" (en bij ons vroeger op 5 Januari ter gelegenheid van "Dertienavond") geschenken werden uitgewisseld, grappen uitgehaald en gedichten voorgelezen of gezongen. Hij treedt derhalve de mening bij dat het gedicht een dankbetuiging is voor Cypriaan's benoeming en dat de datum heel waarschijnlijk (5 of) 6 Januari 1561 is. Daar de komponist slechts op 27 Januari vanuit Brussel, via Parijs, naar Italië vertrok, kan hij haar heel goed het madrigaal nog eigenhandig overhandigd, of zelfs te Brussel laten voorzingen hebben.

Daar echter deze kompositie ook heel wat andere belangrijke aspekten over De Rore's levensloop onthult, zoals we verleden jaar hebben bekend gemaakt (24), moeten wij het hele gedicht, in Nederlandse vertaling, hier eerst laten volgen :

Doorluchtige Vorstin, zo G'als de trouwe ster,
die heden de Drie Koningen naar d'opperkoning voert,
mij riept om Uwe Heerlijkheid te volgen,
zodat'k mijn onderdaan'ge ziel aan U mocht wijden;

Zo G'ook, zoals een heerlijk groene palmboom
die openbloeit, zodra de maan aan d'hemel stijgt,
mijn naam, geleid door Uwe zuivere, jongmaagdelijke hand,
naar voren trokt, om d'Uwe te verheerlijken;

En zo, gelijk een bloem die zich ringsomme wendt
naar d'heerlijkste der hemelbollen
ik steeds de helle roep van Margareta ben gevolgd,

Moge Uw hoogverheven hart, bid'k U, dan niet minachten
mijn naderige staat, want ik ben d'Uwe,
zowel door Uwe uitverkiezing, als door mijn levenslot.

Reeds in de bijdrage van verleden jaar (24) hebben wij er op gewezen dat de verwijzing naar de tijd toen De Rore's naam (voor het eerst) door Margareta's jonge meisjeshand werd bekend gemaakt, zonder twijfel moet zinspelen op een of ander kontakt aan het Mechelse hof, waar Margareta werd opgevoed, tot zij op Karel's bevel, naar Napels werd overgebracht en gedurende nog drie jaar aldaar in het Palazzo Pizzofalcone resideerde. Wij willen nu nog verder gaan : de verwijzing naar de zonnebloem die zich de hele dag naar de voortschrijdende zon blijft wenden, schijnt er op te wijzen dat De Rore, waar Margareta zich ook bevond, haar steeds is gevolgd.

Mogen wij derhalve besluiten dat de jonge De Rore niet alleen vanaf ca. 1525-1530 tot 1533 te Mechelen, maar ook van 1533 tot 1536 te Napels aan het hof van Margareta werkzaam is geweest ?

Uit onze onderzoekingen in het archief van de Rekenkamers te Rijsel en te Brussel blijkt echter dat De Rore tussen 1527 en 1532 helemaal geen lid was van de kapel van de landvoogdes en van haar kleine nicht Margareta. Jammer genoeg is de rekening voor het jaar 1533 (het laatste jaar dat de jonge Margareta te Mechelen verbleef) verloren. Bovendien zijn de talrijke vermeldingen van musici die op gezette tijden aan het hof komen spelen en zingen "pour Ie plaisir de Madame" steeds anoniem vermeld, zodat onze vraag onbeantwoord blijft hoe de jonge Cypriaan (°1516) zijn jongere (°1522) adellijke streekgenote heeft leren kennen.

*
*          *

Tenslotte moeten we ook onze eigen jongste onderzoekingen bespreken. We hebben het reeds eerder betreurd dat hier te Ronse, uitgerekend de Kapittelakten van 1524 tot 1535 en de chirografen van 1548 tot 1574 uit de archiefverzamelingen ontbreken of verdwenen zijn. Gelukkig blijven voor de periode die ons hier aanbelangt, de registers der Erfenissen

fig05

fig06

over, die bij definitie slechts akten bevatten van transakties, waar wezen in gemoeid zijn. Eén daarvan, een dokument van 18 Juli 1558, heeft voor ons een bijzondere betekenis. Vooraleer we het volledig weergeven en dan van het nodige kommentaar voorzien, moeten we eerst de omstandig­heden in Cypriaan De Rore's leven even herhalen, waarin het ontstaan is.
Wij zegden in onze eerste bijdrage (25) dat de komponist een eerste keer het hof te Ferrara verliet om naar de Nederlanden terug te keren, in de loop van de maand Maart 1558, dat hij op 24 September van dat jaar vanuit Antwerpen naar zijn adellijke broodheer schreef dat "hij de zaken van zijn familie zo verward had aangetroffen dat hij 5 maanden nodig had gehad om ze te ontwarren en in orde te brengen". Wij mochten rede­lijkerwijze verwachten van die aktiviteit een weerslag in ons plaatselijk archief terug te vinden. Het verdwijnen van de chirografen uit die periode heeft ons grotendeels de kans ontnomen om Cypriaan's bewering aan de werkelijkheid te toetsen. In de akte uit de Erfenisregisters (18/7/1558) echter horen wij de enige bekende echo van die moeilijkheden :

Den xviij Juli 1558 Conparerde voor meyer ende scepenen van Ronse, de wedewe van Gillstin De Rodere, gheassisteert met Cupriaen De Rore, mitsgaders de voochden vande onbejaerde weesen van Gillestin De Rodere, ter eender zijde, ende Loys Jolyt, meyer van Ronsse, ter andere, verclaerde de voorseyde partyen hoe zij ten verzoucke dijde bij tusschenspreken van Meester Jaspaert Le Lorimier ende Jan Ravins, veraccordeert ende verappoincteert zijn van zeker schuit ende condemptie die Jaques Jolyt, 't voorseyden Loys zone, ende schuldich was den zelven Gillestin, ter p....nten van Huushuere ende de costen vanden processe daer inne den zelven Jaques ghecondempneert es gheweest bailliu ende mannen vanden Vrijhede in Ronsse, blijckende bij seker acte van princepael, in daten den xij Augusti xvc zevenendevijftijch, dra­gende in somme iiij L. viij s. vier groote Vlaemsch, ende de costen ter causen van dien gheresen, loopen v L. ponden groot en iiij s. p. is, blijckende oock bij acte van taxa­tie in daten den ijen Novembris xvc zeven ende vijftijch, welcke twee distincte acten loopen in 't generaele, neghen ponden acht schellinghen thien penninghen grooten Vlaemsch, welcke somme gheminckt es bij de voornoemde mannen, voor de reparatie die den zelven Jaques ghedaen hadde an't huus vanden voornoemden Gillestin, tot op neghen ponde grooten Vlaemsch, welcke neghen ponden grooten den voor­noemden Loys heeft beloeft te betaelen de voornoemde wedewe ofte hoirs desen actie hebben(de) met twalef ponden parisis t'sjaers alle jaere, te minckene 't zelve principael vande neghen ponden groote neghen jaer lanck gheduerende, alle jaer eens te betaelene ende alle jaere vallende te sente Jansdaghe Nativiteyt neghen ende vijftych ende alzo voort van jaere te jaere toter volle betaelinghe. Item dies es de voorwoorde ende besprek : inghevalle de zelve wede(we) of huer actie hebbende den voor­seyden Jaques Joolyt vonden]in ghestaethede omme te vercouvreren huere voornoem­de schult 't zij al ofte zoom zoude moghen volghen waer dat t'zelve waer, zonder dat bij desen appoinctementen den selven Jacques hem zoude connen ofte moghen be­helpen dan alleenlick ter optie van de zelve weduwe ofte huer actie hebbende met constrainck van justitie ende oock uut crachte van hueren acte; ende bovendien es noch bespreck : in ghevalle den zelven Loys vergheraeckte dese weerelt te overlijdene, eer de zelve payementen al ghevallen zouden zijn, zal dezelve weduwe of huer actie hebbende, moghen volghen al de gheheele somme up het pa.. (?) ende ves...rmen goet, dan den voornoemden Jacques, ende indien 'tzelve niet goet genouch en waer up het ghemeene sterfhuuse vanden voorseyden Lod. zonder alsdan te volghene eenegh jaerlicxsche payementen, zulck als dan noch te betaelen zijn zal, 'tzij al ofte zoom; in alle welcke artikelen ende poincten den voorseynen Loys heeft be­looft ende belooft bij desen al wel ende loyaelick te vulcommen ende te onderhoudene ende hem daerinne te laeten condempneren bij voornoemde wet van die van Ronsse, hem daerinne verbindende sijnen persoon ende al zijn goet, al ter heerlicke executie, renonchierende bij desen alle exceptien van poorteryen, clergyen... van relevementen ofte in dier ghelick, daermede hij Loys ofte zijn hoirs hemlieden zouden willen ofte connen verhelpen, ten desen cons.... daer inne ghecondempneert te zijn in elck poinct bij sonder. Dien volghens es bij ons, schepenen, de zelve ter maninghe van bailliy den selven Loys ghecondempneert gheweest in elck poinct bij sonder, ter heerlicker executie. Actum als boven.(26)

Laten we eerst de inhoud van het stuk ontleden :
De weduwe van Celestijn De Rodere heeft moeilijkheden met een zekere Jaak Jolyt, zoon van Lodewijk Jolyt, welke laatste op het ogenblik van de feiten (overigens van 1553 tot 1560) meier van de stad Ronse was, nadat hij van 1531 tot 1545 schepen was geweest en van 1545 tot 1553 burgemeester (27). Die Jaak Jolyt had schulden bij de weduwe De Rodere en was ten andere wegens wanbetaling reeds op 12 Augustus 1557 door het tribunaal van de Vrijheid veroordeeld geweest, maar blijkbaar was die (zoals verder zal blijken) verloren zoon én insolvabel en ongrijpbaar, want de schulden, vermeerderd met de proceskosten, bleven onbetaald. Zo moest de weduwe haar toevlucht nemen tot interventie van ho­gerhand. Zij slaagde er in zowel de hoogbaljuw van de Stad, Jaspar Le Lorimier, als de baljuw van de Vrijheid, Jan Ravins, voor haar zaak in te spannen en aldus werd er op 18 Juli 1558 een kompromis bereikt : de vader van de losbol, meier Lodewijk Jolyt, zou ervoor instaan dat de schuld die intussen gestegen was tot de niet onaardige som van negen pond, acht schellingen, Tien penningen Vlaams, werd afgerond op negen pond en dat die zou afbetaald worden pro rata van 12 pond Parisis sjaars.
Of de zaak inderdaad zo afliep weten we niet. Meier Jolyt zal wel voor een zware opdracht gestaan hebben, want op 15 September 1558 krijgt hij moeilijkheden met een andere zoon : Lodewijk junior. Deze laatste is te Gent in de gevangenis geraakt en staat voor 4 pond Vlaams in het krijt bij de cipier. Ook hier belooft meier Jolyt de som in jaarlijkse afbetalin­gen te vereffenen.
Maar geen twee ongelukken zonder drie : nauwelijks twee dagen later moet hij opnieuw inspringen voor zijn zoon Lodewijk; ditmaal heeft de­ze schulden bij een Kortrijkse koopman : niet minder dan 20 ponden groten Vlaams. Opnieuw stelt papa er zich borg voor dat jaarlijks 3 pon­den Vlaams afgekort worden... (28).

fig07

Wat de schuldeiseres betreft, beginnen we haar stilaan vrij goed te kennen, want zij komt in de periode die ons interesseert, samen met haar weeskinderen en de voogden ervan, nog viermaal in 1559, en eenmaal in 1560 voor, telkens voor belangrijke geldtransakties, waar zij steeds de schenkende partij is. Zij is dus een zeer invloedrijke vrouw, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij de beide baljuws van Ronse voor haar zaken kon inspannen. Haar overleden echtgenoot, Celestinus De Rodere, wordt in twee van die dokumenten (20 September 1559) duidelijk "filius Celestins" genoemd. Het kan dus niemand anders zijn dan Celestinus II, van wie wij hoger het vermoeden hebben uitgesproken dat hij, volgens de nieuwe lezing van Cypriaan's grafsteen door Dr. Owens, de vader van de beeldenstormer Lodewijk was en dus de broer van onze komponist. Dat in de twee laatst geciteerde  dokumenten (20 Sept. 1559) Willem Bauwens, filius Joos, als voogd van Celestinus'wezen wordt genoemd, kan ons alleen maar sterken om in de weduwe de machtige Hermien Bauwens te zien, die na de brand van 1559 de herstelling van de Sint-Hermeskerk hielp financieren en die na de beeldenstorm van 1566 haar twee kinderen en hun echtgenoten door de moeilijkheden hielp. Zij was dus de schoonzuster van onze komponist.
In het dokument, dat wij hierboven integraal hebben gereproduceerd, staat verder, dat de weduwe zich in haar moeilijkheden met Jaak Joliet, liet assisteren door ene Cupriaan De Rore. Op dat moment was maestro Cipriano inderdaad in de Nederlanden. Is dat de man die wij zoeken ?
Wat inderdaad opvalt is dat de schrijver van het dokument het wel heeft over de weduwe van Celestijn De Rodere, maar waar hij het heeft over haar secondant, zijn naam De Rore spelt. Nu weten we dat de grote kom­ponist zijn naam nooit anders dan De Rore heeft geschreven. Wil dat nu zonder enige twijfel zeggen dat het over hem gaat ?
In onze eerste bijdrage (29 hebben wij het bestaan vermeld van een andere Cypriaan nog, die we Cypriaan III hebben genoemd. Ook hij was zoon van een Celestijn De Rodere, liet zich in 1550 aan de Leuvense Universiteit inschrijven en duikt in onze stad als kapelaan weer op vanaf 13 Juli 1559, een vol jaar na het hierboven gepubliceerde dokument, en van meet af aan komt zijn naam zeer regelmatig in de Kapittelakten voor, voornamelijk bij testamentuitvoeringen. Hij schijnt dus rechten te Leu­ven hebben gevolgd. In 1559 treffen we hem zesmaal aan, in 1560 eenmaal, in 1561 tweemaal, in 1563 nog eenmaal, vooraleer hij voor een tien­tal jajen uit Ronse verdwijnt. In alle dokumenten (het zijn weliswaar kapitteldokumenten in het latijn geschreven) komt zijn naam onveranderlijk voor als magister Cyprianus De Rodere.
Strikt genomen is het niet onmogelijk dat de jonge student-geestelijke, nog vóór het beëindigen van zijn studies, dus zonder de titel magister, een helpende hand was komen reiken aan een aangetrouwde achternicht van hem, in een juridische zaak waar hij door zijn studies reeds mee vertrouwd was. Het is echter veel meer waarschijnlijk dat de weduwe zich, behalve door de voogden van haar kinderen, liet bijstaan door een dichte verwante. Welnu de Komponist was haar schoonbroer. De insistentie van de schrijver om de familienaam van die verwante duidelijk en opzettelijk als De Rore te spellen, laat maar één konklusie toe, dat we hier voor de allereerste keer te Ronse zelf voor de grote komponist staan, in een van de vele tussenkomsten die hem gedurende vijf maanden te Ronse  bezighielden. Dat de persoon voor wie hij zich hier inspande, toevallig weduwe was, heeft voor ons de unieke kans betekend, een dokument met

fig08

zijn naam in het register Erfenissen aan te treffen. De andere, waarschijnlijk veel belangrijkere transakties, die niets met wezekinderen te maken hadden, stonden ongetwijfeld in de chirografen, maar we zegden dat het hele register uit die periode ca. 1920 uit ons archief werd ontvreemd. Konden ze toch ooit teruggevonden worden !

En hiermee zetten wij dan onze opzoekingen naar onze beroemde stads­genoot, Cypriaan De Rore, stop. Tenzij een overwachte ontdekking nieuw materiaal naar boven brengt, ofwel tegenspraak ons tot verder onderzoek noopt, beschouwen wij onze taak als volbracht.

ADDENDA ET CORRIGENDA

Reeds in onze bijdrage van vorig jaar hadden wij een aantal veronderstellingen en beweringen uit ons eerste artikel moeten schrappen, rechtzetten of aanpassen. Thans is het opnieuw nodig belangrijke wijzigingen aan te brengen aan hetgeen we tot hier­toe hebben geschreven.

- In onze bijdrage van 1981, blz. 5, eerste regel, bedoelen wij natuurlijk het Ronsische kapittelarchief.

- Op blz. 7 gaven wij een weinig duidelijke reproduktie van De Rore's gedenkplaat tegen de westelijke pijler van de eerste zuidelijke zijkapel in de kathedraal te Parma. Bepaalde lezers hebben er zich over beklaagd dat wij de tekst ervan niet in ex­tenso gereproduceerd hebben met de vertaling. Hier volgt ze dan in de nieuwe versie van Dr. Owens :

fig09

- Op blz. 12 in het midden van de laatste alinea : het probleem van Cypriaan's leertijd te Venetië bij Adriaan Willaert. In een van zijn madrigalenbundels staat inder­daad over hem dat hij Willaerts leerling was ("suo discepolo"). De meeste auteurs zijn akkoord om daarin alleen maar een eerbiedige verwijzing naar de oudere Vlaamse meester te zien.

- Op blz. 13 in de eerste alinea moeten we blijkbaar alles schrappen wat verwijst naar een mogelijke protestantse sympathie van Cypriaan De Rore. Op dezelfde bladzijde verderop moeten we dan de moeilijkheden waar De Rore in zijn brief van 24 September 1558 over spreekt, inderdaad in financiële zin uitleggen. Het kan heel goed de dood van zijn broer Celestijn in 1558 geweest zijn die hem naar Ronse riep om de weduwe bij te staan in het ontwarren van de problemen rond de erfenis.

- Op blz. 14 in het midden : de familie De Rore is ook na de brand te Ronse blijven wonen, zoals uit alle dokumenten duidelijk blijkt. Ook de komponist had er toen zijn verblijf.

- Op blz. 16 eerste regels : De toen 21-jarige keizer Karel V had zijn hoofdkwartier opgeslagen te Oudenaarde, ter gelegenheid van het beleg van Doornik (22 Okt. -11 December 1521). Johanna Van der Gheynst was op dat ogenblik in dienst bij Jacoba van Luksemburg, echtgenote van Karel van Lalaing, baron van Schorisse, gouverneur en baljuw van Oudenaarde. Daar leerde de keizer de jonge vrouw kennen. De kleine Margareta werd toevertouwd aan de zorgen van André De Douvrin, keldermeester van de keizer. Ze werd opgevoed te Mechelen-Brussel aan het hof van haar groottante Margareta van Oostenrijk (1522-1530) en daarna van haar tante Maria van Hongarije tot 1533 en vervolgens in het Palazzo Pizzofalcone te Napels tot haar eerste huwelijk in 1536. Margareta's moeder werd later uitgehuwe­lijkt aan een meester van het Rekenhof te Brussel Ze had in 1531 een dochter, waarvan de toen negenjarige Margareta meter was (30).

- Op blz. 16, midden van de eerste alinea : Ottavio Farnese, Margareta's tweede man (1538) was de kleinzoon van paus Paulus III Farnese, die het hertogdom Parma en Piacenza gesticht had ten voordele van zijn zoon Pierluigi, vader van Ottavio. Niet alleen met deze laatste, echtgenoot van  Margareta, maar ook met hun enige overlevende zoon, Alessandro, de latere veldheer en landvoogd der Nederlanden, gehuwd met Maria, dochter van de koning van Portugal, zal Cypriaan De Rore als hoveling en komponist, betrekkingen onderhouden (31).

- Op blz. 16 midden in de laatste alinea : zoals we reeds zegden moeten de twee datums resp. 27 Januari en 18 Februari 1561 zijn.

- Op blz. 17, op het einde van de eerste alinea : zoals we eerder schreven, moet de overlijdensdatum van Cypriaan tussen 11 en 20 September 1565 liggen.

- Op blz. 17, begin van de tweede alinea : we zegden reeds dat de grafsteen blijkbaar slechts na 1580 werd geplaatst en i.p.v. broer Ludovicus moet men lezen : neef Ludovicus (ook zo overal elders).

- Op blz. 26, op het einde van de voorlaatste alinea : het geslacht De Rodere stierf niet uit met August, vermits deze nog een zoon Hermes had, (°13/3/1891) chirurg te Doornik, welke aldaar kinderloos stierf op 17/3/1980, net op  het ogenblik dat wij onze opzoekingen begonnen naar zijn beroemde muzikale voorvader (32). Maar ook de naam De Rore bleef tot vrij recente tijden te Ronse bestaan. In 1855 werd te Ronse nog een Mathilde De Rore geboren, die, gehuwd met Richard Lenoir, in 1931 te Lede overleed. Ook op dit ogenblik wonen er volgens de laatste kiezerslijst opnieuw De Rore's te Ronse, beiden zijn ze afkomstig uit het Oudenaardse. Verder woonde er ook nog op de Ommegangstraat in 1977een De Rodder. Zijn verblijf in onze stad schijnt echter maar tijdelijk geweest te zijn.

- Op blz. 31, alinea's 2,3,4, en 5 : deze Celestinus II is wel degelijk de broer van onze komponist, en is ook de echtgenoot van Hermien Bauwens en de vader van de beeldenstormer Loys, die derhalve de neef van de toondichter was.

- Op blz. 32, tweede alinea moet men lezen "de vader van Cypriaan III'. Hetzelfde geldt voor blz. 45, eerste regel.

- Op blz. 36, voorlaatste alinea en voetnoot : over Jakob De Roore, zie ook nog een artikel onder zijn naam in : Biographie nationale, XX, Brussel, 1908-1919, kol. 95.

- Op blz. 37, midden van eerste alinea : Johanna De Rore overleed niet in 1586, maar werd in dat jaar ontvoogd. Uit die akte weten we dat haar vader Lodewijk vier jaar te voren gestorven was. Zie aanhangsel I.

- Op blz. 40, voorlaatste alinea : alles schrappen wat verband houdt met Cypriaan's zogezegde protestantse sympathieën. Hetzelfde geldt voor het laatste alinea op blz. 41 en het begin op blz. 42.

- Op blz. 42, nr. 5) : wij menen dat de naam van de familie Pa(e)yen(s) of Pijn(s) of Pien(s) later veranderd werd in Ba(e)yen(s) of Bijn(s))

- Blz. 43 : betreffende Niklaas Payen troffen we in de rekeningen van het hof een aantal betalingen aan voor het jaar 1534 : in het voorjaar krijgt hij 28 dukaten en 8 realen; op 15 mei opnieuw 10 dukaten en 3 realen; in de zomer weer 8 dukaten; daarna worden hem de wedde voor het laatste trimester van 1531 (!) uitbetaald : 8 dukaten en 6 realen; op 29 September krijgt hij weer 6 dukaten; en op 26 Okto­ber 13 dukaten en 6 realen; juist eenzelfde som ontvangt hij te Madrid op 25 Fe­bruari 1535 en nogeens 10 pond, 6 schellingen en 3 déniers, waarvan het ekwivalent in dukaten niet goed leesbaar is; op 10 Mei 1535 ontvangt hij 19 dukaten en 2 realen en 's anderendaags levert hem een afrekening tot einde juni van het vorige jaarhem nog eens 8 pond, 17 schellingen en 1 denier op, wat neerkomt op 4 dukaten en 8 realen. Op dat ogenblik is Niklaas Paeyen dus reeds een goedbezoldigd zanger (33).

- Op blz. 46 laatste alinea en 48 eerste alinea. Het blijkt dat Cypriaan's grafsteen slechts veel later, na 1580 werd geplaatst.

BIBLIOGRAFIE : AANVULLINGEN

- C. ANTINORI, L'amministrazione pubblica nel ducato di Parma e Piacenze durante la dinastia dei Farnese, I : I mostri farnesiani, Parma, 1959.
- Nanie BRIDGMAN & G. THIBAULT, Une anthologie "historique"... : Ie Ms. Bourdeney, in : Miscelanea en homenaje a Monseñor Higino Anglès, I, Barcelona, 1958-1961, pp. 166-sqq.
- BURNEY, A general History of Music, Londen, 1776-1789.
- A. CAMBIER, Cypriaan De Rore, beroemd polyfonist, meest luisterrijke telg der Stad Ronse, in : De Zuidvlaamse kultuurkrant, nr. 32, Maart 1981, pp, 6 en 24; nr. 33, April 1981, p. 3; nr. 34, Mei 1981, pp. 18-19; nr. 35, Juni 1981, pp. 18-19.
- A. CAMBIER, De grootste roem van de Stad Ronse : De komponist Cypriaan De Ro(de)re, "omnium musicorum princeps", in : Annalen van de Geschied- en Oud­heidkundige kring van Ronse..., XXX, 1981, pp. 5-56.
- A. CAMBIER, Meer gegevens over de Ronsische komponist Cypriaan De Rore, ibidem, XXXI, 1982, pp. 91-97.
- A. CASTAN, Les noces d'Alexandre Farnese et de Marie de Portugal, Narration fait e au cardinal de Granvelle par son cousin germain Pierre Bordey, in :   Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par l’Académie r. ... de Belgique, XLI, Brussel, 1888, p. 63.
- C. von CHLEDOWSKI, Der Hof von Ferrara, München, 1921.
- E. COSTA, Le nozze del duca Alessandro Farnese, Parma, 1887, p. 18.
- R. DE BOUILLE, Histoire des ducs de Guise, I, Parijs, 1849, pp, 180-182 en 201-205 (over huwelijk van zoon van hertog van Ferrara met dochter van hertog van Guise).
- DE JONGH. Madame (geromanceerde biografie van Margareta van Parma)
- A. DUNNING, Die Staatsmotette 1480-1550, Utrecht, 1969 (over officiële komposities van De Rore).
- R. EITNER, Biographisch-bïbliographisch Quellen-Lexikon der Musiker und Musikgelehrten, Leipzig, 1900-1904, dl. VII, 1903, p. 304.
- B. FONTANA, Renata di Francia, 3 dln., Rome, 1889-1893.
- A. FRIZZI, Memorie per la storia di Ferrara, IV, Ferrara, 1796.
- A. GOOVAERTS, Histoire et bibliographie de la typographie musicale dans les Pays-Bas, Antwerpen, 1880.
-J. HAWKINS, A general history of the Science and Practice of Music, II, Londen, 1776, pp. 485-490.
- B. MEIER, Cipriano De Rore. Life and Works, onuitgegeven.
- O. MISCHIATI, Nota bibliografica su Cipriano Rore. Le composizioni contenute nel Ms. Bourdeney ..., in : Chigiana, NR., XXII/2, Firenze, 1965, pp. 35-sqq.
- Jessie Ann OWENS, Cipriano De Rore a Parma (1560-1565). Nuovi documenti, in : Rivista italiana di Musicologia, XI/1, 1976, pp. 3-26.
- F. RACHFAHL, Margaretha von Parma, Stadthalterin der Niederlanden, München-Leipzich, 1895.
- H. RIEMAN, Dictionnaire de la musique, Parijs, 1899.
- A. SOLERTI, Ferrara e la corte estense nella seconda meta del secolo decimosesto, inleiding op : I discorsi di Annibale Romei, gentiluomo ferrarese,  Citta di Castello, 1891, p. LVII.
- P. F. SWEERTIUS (=SWEERTS), Athenae Belgicae, sive nomenclator Inferioris Germaniae scriptorum, qui disciplinas philosophicas, theologicas, juridicas, medicas et musicas illustrarunt, Antwerpen, 1628, p. 201.
- G. TROESCHER, Eine Apotheose Kaiser Karls V am Rathaus zu Besançon, in : Jahrbuch der preussischen Kunstsammlungen, LXIII, 1942, pp. 180-sqq.
- F. UGOLINI, Storia dei conti e duchi d'Urbino, I, Firenze, 1859 (over relaties van De Rore met Guidubaldo II della Rovere).
- L.F. VALDRIGHI, Capelle, concerti e musiche di Casa d'Este (dal sec. XV° al XVII]0), in : Atti e memorie della RR. deputazione di storiapatria per Ie provincie Modenese e Parmense, 3e R., II, 1883, p. 464.
- Fl. VAN DUYSSE, Cyprien De Rore, in : Biographie nationale, XX, Brussel, 1908-1909, pp. 93-95.
-A. WAUTERS, Granvelle, in : Biographie nationale de Belgique, VIII, Brussel 1884-1885, p. 233.

stamboom_versie2

AANHANGSEL I

Tekst van de akte van emancipatie van Johanna, dochter van de beeldenstormer Lo­dewijk De Rore, neef van Cypriaan, waaruit blijkt dat deze Lodewijk ca. 1582 over­leden is (34).
Den vjen dach van Maerte XVe Lxxxvj, compareerde voor meyere ende schepenen van Ronsse, Arent Van der Capellen, Gillis Bruneel filius Gillis, Gheraert Kykempoist ende Simoen Bellins (35), als vrienden ende maeghen van Jannekin 'sRoers, filia Loys, jonghe dochter, audt xxiij jaeren ofte daer ontrent, verclaersden dat 't selve Janneken niet en hadde noch vaedere noch moedere gehat over vier jaeren, noch oock enege wetteghe voochden die over haere goedingen ende van Celestijn haeren broedere d'administratie ende onderw....dt hebben, daer wijlent Gillis Van Winghene, haerlieder groodt vaedere, ter zaelger memorien, die gheduerende zijnen levene de zelver kinderen heeft onderhouden; affïrmerende dat 't voornoemde Jan­neken capaeble ende idoisne genouch es omme zelve haer goedt ende incommen t'administreren ende ontfangen. Dien volghende heeft zij verzocht haer zellefs ghemaeckt ende t'haeren blaede gedaen t'zijne. Dit ghemerckt, ter maeninghe vande meyere ende wijsdomme vande schepenen als uppervoochden, es de voornoemde Janneken haer zellefs gemaeckt, geemancipeert ende t'haeren blaede gedaen, omme nu voortaen haer goedt ende incommen te moghen innen ende ontfangen ende 't zelve bij wette te vervolghen, alomme daer 't van noode wezen zal, zoo wel 't gone haer toe behoorende als haeren voornoemden broedere, midts dat alsnoch onver-deelt es ende tot dies hij zal behoorlijck zal (geschrapt) voorzien zijn van voochden, ende zonder prejuditie dat de administratie te vooren gehat hebbende, gehouden zullen zijn te doene pertinente rekeninghe, reliqua ende bewijs, met ooc expresse interdictie, genaemde goet te moghen vercoopen, alieneren ofte belasten, dan naerdien zij ten huwelijck ofte ten anderen redelicken staete haer betrecken zal, ofte dat zij daertoe anderssins wettelic gheauctoriseert zal zijn. Ende in dier manieren heeft de voornoemde Janneken, gheassisteert met haere voornoemde vrienden ende maegen, ghecommitteert ende machtich ghemaect bij den tenuere van dezen, Loys Maes, procureur dezer stede, omme alle haere schulden, causen, clachten ende andere te innene, bedinghene, heeschene ende verantwoorde binnen Vlaenderen ende daer buyten, uuyt zijnen naeme ooc andere te substitueren eyst noode, ghelijck macht hebbende ad lites, ende generaelic ende speciaelic al te doene dat zij constituente zelve present ende voor oogen sijnde, zoude connen ofte moghen doen ...el.... up brauwe ende eedt, t'haudene voor goet vaste, ghest... ende van weerde, dat bij den zelven gheconstitueerden ofte ghesubstitueerden in haeren naeme ghedaen ende ghebesoigneert zal worden, ende 't ghewijse... te furnieren eyst noode. Actum present Jan Maes. meyere ende als  schepenen Franchois Delvoye ende Jan Bellins.

AANHANGSEL II

Cypriaan De Rore en het schrijn van de heiligen Cornelius, Cyprianus en Celestinus in de Kollegiaal te Ronse.
Een ander feit dat nu pas helemaal begrijpelijk wordt en dat uit geen enkel stuk van het Ronsische kapittelarchief blijkt,is het vrij onverwachte bezoek dat Jean de la Haye, kanunnik aan de kathedraal te Doornik, rond het midden van de XVIe eeuw aan onze kollegiaal bracht, om er inlichtingen te winnen over de relieken van de heilige Cypriaan die er bewaard werden. (36) De Doornikse kanunnik betoonde een vrij grote belangstelling voor het mooie laatromaanse schrijn der drie heilige C's, waarvan hij de opschriften letterlijk overschreef (het is precies daardoor, en daardoor al­leen, dat ze tot ons gekomen zijn). Blijkbaar echter was kanunnik De la Haye niet uit eigen initiatief naar Ronse gekomen, maar wel op uitdrukkelijk verzoek van Viglius d'Aytta van Zwichem (2), °1507, humanist (eigenlijk jurist), lid vanaf 1541 en voorzitter vanaf 1547 van de privé-raad van de Keizer in de Nederlanden (o.a. samen met kardinaal Granvelle. wiens vader en broer, resp. van 1549 tot 1550 en van 1571 tot 1576 heren van Ronse waren) en als dusdanig ook lid van de Geheime Raad van Margareta van Parma vanaf 1559.
Wij kennen dat bezoek alleen uit een (helaas ongedateerd en ietwat onvolledig be­waard) omstandig verslag dat kanunnik De la Haye daarover naar Viglius   d'Aytta opstuurde en dat helemaal in het teken staat van hun (beider ?) belangstelling voor de heilige Cyprianus.
Hoe kwam Cyprianus in Viglius' belangstelling ? Heel eenvoudig. Als christelijk humanist had hij een levendige interesse voor de Karthaagse bisschop-martelaar, een der schitterendste getuigen van de laat-antieke latijnse litteratuur en welsprekendheid. Een tweede vraag is : hoe kwam hij er toe zijn Doornikse vriend uitgerekend naar Ronse op verkenning te sturen en niet bv. naar Ninove, waar Cornelius en Cyprianus de kerkpatroons waren en hun kultus veel meer bekend was (en dichter bij Brussel) ? Alles wordt begrijpelijker wanneer we voor ogen houden dat precies in 1559-1560 Cypriaan De Rore in de omgeving van Margaretha van Parma met sukses poogde door te dringen en dus noodzakelijkerwijze in de kijker van Viglius d'Aytta liep. Deze laatste moet wel geprikkeld zijn geweest door de zo ongewone doopnaam van de werkloze komponist, die bij hem zo sterke litteraire en patristieke associaties opriep. Hij zal wel aan de komponist hebben gevraagd vanwaar hij die zo merkwaardige doopnaam had en die zal hem verteld hebben over de kultus van zijn naamheilige in zijn vaderstad en zo ... kwam kanunnik De la Haye te Ronse op verkenning. Zo schreef hij, voor de eerste en de laatste maal de teksten van 1167 over, stuurde die naar Viglius en later belandde de brief bij de eerste Bollandisten die hem (37) helaas ingekort publiceerden. En zo zijn die gegevens over ons tweede reliekschrijn tot ons gekomen... dank zij Cypriaan De Rore.
Wij mogen echter de veronderstelling niet uitsluiten dat kanunnik De la Haye eigenlijk naar Ronse kwam om inlichtingen te winnen over de komponist. Margareta kan heel goed in 1559 aan Viglius d'Aytta gevraagd hebben om de achtergrond van de kunstenaar te gaan verkennen en die kan die taak op zijn vriend uit Doornik afgewenteld hebben. Dit zou meteen het fragmentair karakter verklaren, waarin de brief tot ons gekomen is. De rest was van té persoonlijke aard om hem te publiceren. We vragen ons ook af hoe de Bollandisten aan die brief gekomen zijn, toen ze hem voor het eerst in hun Acta Sanctorum overdrukken (37), en hoe lokaalhistorici in de vorige eeuw andere fragmenten konden publiceren (38).
Een andere figuur die mogelijks tussengekomen is in de aanstelling van Cypriaan De Rore, of die het hem althans gemakkelijker heeft gemaakt om in de kringen van Margareta door te dringen, is de Ronsenaar Hermes Van Winghene, sinds 1537 tot aan zijn dood in 1573 lid van de Privé-Raad van Margareta van Parma. Een minder be­langrijke, maar daarom niet te verwaarlozen rol in die zaak kan ook gespeeld geweest zijn door de eveneens uit Ronse afkomstige keizerlijke sekretaris, Karel Van der Beken (39).

fig10

(1) GENT, plaats waar Karel V in 1500 geboren werd.
(2) ZOTTEGEM, plaats waar Lamoral van Egmont, goede vriend van het Ronsische kanunnikenkapittel, aan wie Cypriaan De Rore een huidemadrigaal opdroeg, ver­bleef.
(3) OUDENAARDE, plaats waar Karel V johanna Van der Gheynst leerde kennen en waar hun kind, Margareta van Parma geboren werd in 1522.
(4) NUKERKE, plaats van waar Johanna Van der Gheynst afkomstig was.
(5) RONSE. plaats waar Cypriaan De Rore ca. 1516 geboren werd.
(6).LA HAMAIDE, plaats waar Lamoral van Egmont geboren werd in 1522.

AANHANGSEL III

De beslissing van het Mechelse Schepencollege in 1863 om, op grond van de vermeen­de Mechelse oorsprong van Cypriaan De Rore, hem een standbeeld op te richten (40).
Séance du Conseil communal du 11 avril 1863, 3e point de l'ordre du jour : discussion et adoption d'une proposition tendante à rexécution d'une statue à Cyprien Rore.
Mr le Président,
Le Conseil se rappellera que dans la séance du 7 juin 1862, il lui a été donné communication d'une proposition de M. Groetaers, statuaire à Nantes, qui est malinois, d'ériger une statue en pierre de France àCyprien Rore, dans Ie même genre que celles qui se trouvent dans Ie vestibule de notre hotel de ville, l’une de Fayd'herbe, l'autre de Coxie. Le Conseil alors n'a pas pris de résolution, parce qu'il voulait avoir un autre modèle que celui que Tamste nous avait envoyé. Depuis lors, nous avons reçu une circulaire de M. Ie Ministre de l’Ilniérieur, par laquelle il engage les villes et communes à ériger des statues ou à faire exécuter des oeuvres d'art qui pourraient orner les hotels de ville ou les maisons communales, et promet des subsides de l’Etat pour cet objet. C'est ce qui nous à engagés à ramener cette affaire au Conseil et à présenter de nouveau la proposition qui nous a été faite au mois de juin.
Pour ceux de MM. les Conseillers qui ne connaîtraient qu'imparfaitement la célébrité malinoise dont il s'agit, je me permettrai de vous lire, Messieurs, un petit extrait de l'ouvrage de M. Fétis, intitulé : Biograhbie universelle des musiciens; il concerne l'artiste dont il s'agit.
Ici M. broers lit la notice biographique tres in­complète. Après la lecture de celle-ci, Monsieur Ie Président continue :
Messieurs, je m'arrêterai ici. L'article contient encore la nomenclature des oeuvres du célèbre artiste.
Il résulte suffisamment de la note que je viens de lire que Cyprien Rore doit être place au premier rang des musiciens de l’époque.
Depuis la publication de la circulaire (ministérielle), j'ai eu l’honneur de voir M. Ie Ministre de l’Intérieur, et il m'a confirmé que nous pourrions compter sur Ie concours du Gouvernement pour l'exécution de la statue dont il s'agit, et qui est destinée à completer l'ornementation du vestibule de notre hôtel de ville.
M. de jode. — II faut considérer aussi Ie grand âge de M. Groetaers, circonstance qui ne permet pas d'attendre.
M. reyntiens s'oppose au projet pour des raisons de finances.
M. ketelaers pretend qu'il faut faire revivre les grands hommes qui ont honoré leur pays, il appuye fortement pour l'érection de la statue, et ajoute :
Cest une dépense tres utile, surtout par l'exemple, par les enseignements que l'on puise dans des monuments de cette espèce.
La discussion étant close, M. Ie Président met aux voix la question de savoir si la Ville érigera à Cyprien Rore une statue.
L'ailirmative fut votée par 11 voix contre 6. (Extrait du Bulletin communal, année 1863, séance du 11 avril).
Dit standbeeld staat nog steeds in de inkom van het Mechelse Stadhuis. Onze Cypriaan heeft er ook een straatnaam. Wat zullen wij doen om de nagedachtenis van onze meest beroemde stadsgenoot te eren ?

NOTA
De hierbovenstaande tekst was reeds ter perse, toen in de reeks Harmonia Mundi een fonoplaat verscheen die. als allereerste, volledig aan het werk van onze komponist Cypriaan De Rore is gewijd. De begeleidende tekstbrochure, van de hand van J.-Fr. Labie, staat onder het motto van een citaat van A. Einstein dat we reeds in onze eerste bijdrage in 1981 op blz. 21 hadden gereproduceerd en dat zo goed het uitzonderlijk belang van De Rore's vernieuwende arbeid weergeeft. Ongelukkig genoeg worden in de biografische schets alle verkeerde en onbewezen beweringen nopens Cypriaans afkomst en eerste opleiding nogeens opgehaald en op een rijtje gezet. De lezer moge zelf oordelen :
"De Rore nait à Malines vers 1516. C'est à la maitrise de Saint Rombault qu'il fait ses premières armes, avant de passer à la cathédrale d'Anvers où il étudie avec Antoie Barbé "Ie vieux". Toute son adolescente se déroule entre la Dyle et l'Escaut, entre Ie clocher carré et lourd de Saint Rombault et la flèche élancée de Notre-Dame d'Anvers. Il ne quittera les Flandres qu'a 25 ans, doté d'un solide métier..."
Bedroevend !!!
De op de plaat gegraveerde werken bestaan uit het ganse derde boek vijfstemmige madrigalen (elf) op teksten van de veertiend'eeuwse dichter Petrarca, ter ere van de H. Maagd. Daar elk ervan met het woord Vergine begint, werd aan die bundel dit woord als verzamelnaam gegeven. De eerste uitgave ervan op De Rore's muziek dateert van 1548. Op de plaat wordt deze bundel nog gevolgd door een drietal vierstemmige werken : een ode aan de muziek : Musica dulci sono; De Rore's meest bekende madrigaal : Anchor che col parure en tenslotte een doodsgedachte : Crudele, acerba.
Wat de uitvoering betreft, dit is er duidelijk ene met archeologische betrachtingen; men heeft ernaar gestreefd het effekt te bereiken dat ten tijde van de komponist het gewoonlijk aanvaarde was : er zijn slechts evenveel uitvoerders als er stemmen zijn en de hoge partijen worden eveneens door mannen vertolkt. Wat echter aan de Deller's lukte is helaas niet voor iedereen weggelegd : de kontratenor heeft niet alleen een ietwat onwelluidend raspende stem hij domineert bovendien zodanig de andere partijen, dat het polyphonische weefsel meestal niet voldoende tot zijn recht komt. Doordat de uitvoerders elk romantisme willen uitbannen, komen ze tot een vrij emotieloze weergave, die op meerdere plaatsen niet van eentonigheid vrij te pleiten is. Tenslotte hebben wij de indruk dat men, omwille van de kontratenor, de hele kompositie een paar tonen heeft verlaagd, waardoor de baspartij herleid wordt tot een soms bijna onhoorbaar gemurmel.
Niettegenstaande die negatieve details, moeten we omwille van de rijkdom van het geheel, deze eerste integraalweergave van De Rore's Vergine met groot enthoesiasme begroeten. De referentie is : H M 1107. Een "must" voor melomanen van Ronse-boven !

 


(1) B. MEIER, Cipriano De Rore. Life and Works, onuitgegeven.
(2) samengevat in : Jessie Ann OWENS, Cipriano De Rore a Parma (1560-1565). Nuovi documenti, in Rivista italiana di Musicologia, XI/1, 1976, pp. 5-26.
(2bis) Jessie Ann OWENS, op.cit. , p. 17 laatste alinea en nota 31.
(3) A. CAMBIER, De grootste roem der Stad Ronse : de komponist Cypriaan De Ro(de)re, "omnium musicorum princeps", in : Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse...,XXX, 1981, pp. 27 (over de relatie van de doopnamen Cyprianus en Celestinus te Ronse in het algemeen en in de familie De Ro(de)re in het bijzonder); pp. 30-32 (over de voornaamste Celestinussen De Rore in de XVIe eeuw) en p. 47 (stamboom). Wij leggen er de nadruk op dat onze studie in 1981 verscheen vooraleer wij kennis konden nemen van Dr. Owens' resultaten van 1976.
(4) Jessie Ann OWENS, op.cit. , pp. 12 en 24-25.
(5) ID., p. 6, nota 2.
(6) ID., p.9.
(6 bis) A. CAMBIER, op. cit. p. 14, eerste alinea.
(7) ID., p. 10 laatste alinea.
(8) Zie verder in dit artikel, p. 231-232. Het zou de moeite lonen de korrespondentie na te gaan tussen Margareta (of een van haar raadsheren, bv. Viglius d'Aytta) en haar man te Parma over die aanwerving. Over de mogelijke rol van Viglius d'Aytta in die zaak, zie verder in dit artikel, aanhangsel II, op p. 245.
(9) Jessie Ann OWENS, op. cit., pp. 18-19.
(10) A. CAMBIER, op. cit., p. 7.
(11) Jessie Ann OWENS, op. cit., pp. 5-6.
(12) Zie verder in dit artikel, Addenda et Corrigenda, p.239.
(13) zie verder de akte van 6 Maart 1586, waarin uitdrukkelijk vermeld staat dat Lodewijk De Rore en zijn vrouw (Barbara Van Winghene) vier jaar te voren waren overleden. Zie Aanhangsel I, op p.
(14) ibidem. Hij wordt immers onder de hoede van zijn door de akte ontvoogde zuster gesteld. Het betreft Celestinus IV.
(15) Zie de kapittelakte van 9 Mei 1522. A. CAMBIER, op. cit. p. 31, tweede alinea.
(16) zie verder in dit artikel, pp. 234 (tekst van de akte van 18 Juli 1558) en pp. 236-237 (kommentaar en identifikatie van zowel de overleden Celestinus als zijn weduwe.)
(17) Jessie Ann OWENS, op. cit., p. 6, nota 2.
(18) ID., p. 8, zevende regel.
(19) A. CAMBIER, op. cit., p. 13, helemaal onderaan.
(20) W. WEYLER, Cipriano De Rore, omnium musicorum princeps, in : Jonge Muziek, 1965/3, p. 100, in de tweede alinea. Weyler's analyse van De Rore's ver­zoek is zo gedetailleerd dat het lijkt alsof hij die verzoekbrief van De Rore aan de hertog van Ferrara echt gelezen had. Daar we echter die tekst nergens terugvonden en daar ook ons verzoek om opheldering aan de zoon van de auteur, dhr. Bruno Weyler te Antwerpen, zonder antwoord bleef, moeten wij die hele bewering als romanlitteratuur verwerpen. Wél schreef De Rore achteraf dat hij in tegenstelling tot zijn vroeger voornemen om in zijn vaderland op rust te gaan, nu wel verplicht is opnieuw in Italië werk te zoeken, maar dit laatste werd geschreven in tempore suspecto.
(20 bis) Sinds het ter perse leggen van dit artikel heeft Dr. Owens ons geschreven dat er inderdaad geen bewijs is dat De Rore zinens was definitief naar de Nederlanden terug te keren.
(21) A. CAMBIER, op. cit., p. 16.
(22) A. CAMBIER, Meer gegevens over de Ronsische komponist Cypriaan De Rore} in : Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse..., XXXI, 1982, p. 94.
(23) B. MEIER, Cypriani De Rore opera omnia, (Corpus mensurabilis musicae) V, 1971, pp. XIII-XIV; ID., Staatskompositionen von Cyprian De Roref in : Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, XXI/ 2, 1969, pp. 103-106.
(24) A. CAMBIER, Meer gegevens..., p. 94-95, met de restrikties die wij hier in deze bijdrage aanbrengen.
(25) A. CAMBIER, De grootste roem..., pp. 13 en 40-41.
(26) Oud Stadsarchief Ronse, nr. 152, Register Erfenissen 1556-1560, fol. Cxxv. (Rijksarchief, Ronse). Het gedeelte tussen vierkante haakjes is in een onhandig geschrift en spelling van een jonge bediende.
(27) O. DELGHUST, Liste des magistrats de la ville de Renaix, Ronse, 1951, pp. 23-25.
(28 Oud Stadsarchief Ronse, Ibidem, foll. Cxxix en Cxxix v°.
(29) A. CAMBIER, De grootste roem..., p. 29.
(30) Zie art. Marguerite de Parme, in Biographie nationale de Belgique.
(31) B. MEIER, Staatskompositionen...., op. cit., pp. 108-110; A. CASTAN , Les noces d'Alexandre Farnese et de Marie de Portugal. Narration faite au cardinal de Granvelle pas son cousin germain Pierre Bordey, in  -Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par L’Académie r. .... de Belgique, XLI, 1888, p. 63; E. COSTA, Le nozze del duca Alessandro Farnese, Parma, 1887, p. 18.
(32) Wij danken hier hartelijk Dr. Hermant uit Elszele, die ons op het bestaan van de laatsteafstammeling uit het geslacht der De Rodere's wees. Ongelukkig genoeg zijn wij er nog niet in geslaagd de familiepapieren van de overledene te lokaliseren.
(33) Rijksarchief Brussel, Archief van de Rekenkamer, 1534.
(34) Oud Stadsarchief Ronse, Register Erfenissen 1578-1586, fol. 334 v° (Rijksarchief Ronse).
(35) Deze Sirnon Bellinck of  Bellins was de echtgenoot van Johanna De Rore, zuster van de beeldenstormer Lodewijk, welke eveneens door de Bloedraad werden verbannen en voor wie hun moeder Hermien Bauwens zich borg had gesteld.  Zie P. VAN BUTSELE, De beeldenstorm en zijn nasleep, in : Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse..., XV, 1966, p. 145; A. CAMBIER, Het Sint-Pieters-en-Hermesstift te Ronse, II, p. 407 (uit : Sentences, in : Documents historiques, Bijlage van het Jaarverslag der Stad Ronse, 1852, pp. 45 sqq.) : J.H. BEKOUW, Bannelingen en Vluchtelingen uit Ronse, I, Naarden, 1941, p. 29 : "Simon Bellins en Jehenne sRoers zijn wijf, een huis in het Kerkstraetkin op het Vrijdom van Ronse; Loys De Rodere en Barbe de Wynghene zijn wijf : zijn huis op het Vrijdom te Ronse op de Kleine Markt". Hun vader Celestinus II had reeds in 1522 een lijfpacht gekregen op de Herberg "In Sint-Hermes" op de   Kleine Markt.
(36) Zie A. CAMBIER,Hef Sint-Pieters-en-Hermesstift te Ronse, I, Ronse, 1960, pp. 89-91, met de zo volledig mogelijke tekst van de brief.
(37) Acta Sanctorum, 14 September.
(38) J.E. DE MALANDER, Ronssche geschiedenissen, Ms. I, p. 55-61 (privé-verzameling).
(39) Zie O. Delghust, Célébrités renaisiennes, in : Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse,..f XIII, 1964, pp. 30-34; art. in : Biographie nationale
(40) Tekst naar R, VAN AERDE, Notice sur la vie et les oeuvres de Cyprien De Rore, célèbre musicien malinois du XVIe  siècle, in : Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, XIX, 1909, pp. 156-157



Pagina aangemaakt : 6/10/2007
Pagina laatst bewerkt : 6/10/2007