Monografie

Cambier, Albert : Meer gegevens over de Ronsische komponist Cypriaan De Rore

in : Annalen geschied- en oudheidkundige kring van Ronse en het tenement van Inde, XXXI - 1982, p. 91-95

Printversie

Tengevolge van het onderzoek dat wij in de Annalen van vorig jaar wijd­den aan de Ronsische afkomst van de zestiend'eeuwse madrigalenkomponist Cypriaan De Rore, besliste het Ronsische gemeentebestuur tot de aankoop van de Opera omnia van de grote toondichter, zoals die onlangs werden uitgegeven door Bernhard Meier, in de reeks : Corpus Mensurabilis Musicae, door het American Institute of Musicology, waarvan het de veertiende uitgave vormt. De publikatie zelf omvat niet minder dan acht volumes en verscheen tussen 1959 en 1977. De auteur beloofde hierbij ook nog een (?) deel kritische noten, maar bij ons weten zijn die niet verschenen, evenmin als de monografie, die moest verschijnen in de Musicological Studies and Documents. In de inleidingen echter op de eigenlijke publikatie der verschillende komposities, heeft B. Meyer, hoogleraar te Tübingen, vooral in het derde, vierde, vijfde en zesde voluum, enkele pertinente bedenkingen ten beste gegeven, die ons toelaten een deel van onze vroegere veronderstellingen betreffende onze beroemde landsgenoot drastisch te wijzigen en aan te vullen.

Vooral met betrekking tot zijn door ons veronderstelde protestantse sympathieën, zien we ons genoodzaakt onze mening grondig te herzien. In het derde boek vijfstemmige madrigalen, die hoofdzakelijk op sonnet­ten van Petrarca zijn gekomponeerd, werden in de uitgave 1548 vijf nieuwe sonnetten bijgevoegd. Een van hen, L'augel sacro di Giove, bezingt de keizerlijke arend van Karel V. De gelegenheid tot het dichten en muzikaal bezetten van dit sonnet was naar alle evidentie de overwin­ning van de Gentse keizer op de protestantse vorsten te Mühlberg (24 April 1547). De vredesbesprekingen met de gevangengenomen protes­tantse prinsen werden geleid door Antoine Perrenot de Granvelle, de fameuze kardinaal en landvoogd der Nederlanden, zoon van Nicolas Perrenot de Granvelle, die echter pas baron van Ronse werd in 1549 en in 1550 stierf, en slechts in 1559 opgevolgd werd door Frederic Perrenot, broer van de kardinaal. Zo wordt het ook begrijpelijk dat het overwinningsmonument dat door de inwoners van Besançon (de bakermat der Granvelle's) voor Karel V was opgericht, in De Rore's madrigaal uitvoerig wordt beschreven (1).

Is dit huldedicht een aanduiding van De Rore's katholieke gezindheid, over zijn Ronsische afkomst zegt het niets, vermits de Granvelles slechts het volgende jaar heer van Ronse werden. Dat De Rore echter persoon­lijke en hartelijke relaties onderhield met de Granvelle's, wordt ons dui­delijk gemaakt door de musikale bewerking van Granvelle's motto : "o socii Durate" die in 1566 verscheen in het vijfde boek vijfstemmige madrigalen. Zeer waarschijnlijk dateert deze posthuum verschenen kompositie uit de tijd dat de broer van de kardinaal heer van Ronse was (2).

Fig01

Fig01

De argumenten betreffende De Rore's protestantse sympathie worden nog verder afgezwakt, door meer genuanceerde beschouwingen betref­fende het klimaat dat aan het hof te Ferrara heerste. Zonder de essentiële feiten te willen loochenen, schijnt het toch dat Renée de France's gast­vrijheid ten opzichte van protestantse vluchtelingen en meer bepaald ten opzichte van Calvijn zelf, sterk overdreven werd. Calvijn schijnt slechts voor zeer korte tijd (Maart tot Mei 1536) naar Ferrara gekomen te zijn om de steun van Renée te vragen ten gunste van de in Frankrijk vervolg­de protestanten (3). Sommige auteurs loochenen zelfs die reis van Calvijn naar Italië. Weliswaar bleef de prinses in correspondentie met de re­formator tot aan zijn dood in 1564.

Fig01

Dat De Rore echter niet kritiekloos stond tegenover het zedelijk verval van het pausdom in zijn dagen, wordt ons bewezen door zijn musikale bewerking van een gedicht van Petrarca Fontana di dolore dat in scherpe bewoordingen het toenmalig verval van Avignon hekelt (4). Evenmin is hij ongenuanceerd voorstander van de Spaanse overmacht in zijn vader­land. Een van zijn madrigalen, Da l’estrem' orizonte is gewijd aan de held van Saint-Quentin (10 Augustus 1557), graaf Lamoral van Egmont, heer van La Hamaide en van Zottegem en goede vriend van het Ronsische kanunnikenkapittel. Ongetwijfeld droeg hij deze kompositie op aan de man die enkele jaren nadien op het schavot zou sterven als straf van zijn nationalistische gevoelens, ter gelegenheid van zijn bezoek aan de Nederlanden in 1558 (5).

Veruit het belangrijkste echter zijn de gegevens welke we kunnen halen uit een madrigaal dat De Rore, ongetwijfeld opnieuw ter gelegenheid (6) van zijn dubbel verblijf in de Nederlanden (Maart tot December 1558 en Juli 1559 tot Januari 1561) opdroeg aan Margaretha van Parma, welke in 1559 benoemd werd tot Landvoogdes der Nederlanden. Dit madrigaal, Alma real, se come fida stella is vooral bedoeld als dankbare hulde van De Rore aan zijn streekgenote, zijn vorstin nu en thans ook zijn bescherm­ster. Het gedicht werd ongetwijfeld aan de Regentes opgedragen ter ge­legenheid van haar officiële verjaardag : 28 December. Welnu in dit gedicht komen een aantal vrij doorzichtige allusies voor op de banden die ook reeds in De Rore's verleden, hem aan de thans machtige vorstin ver­bonden. Zo zegt hij dat hij thans helemaal ten hare dienste staat én door haar uitverkiezing én door "destino" : iets heeft hem voorbestemd om thans haar kapelmeester te worden. Die idee wordt verder in het ge­dicht nader uitgewerkt : hij die thans beroemd is in de hele wereld, werd voor de eerste maal (dus reeds eerder) uit het duister der onbekendheid gehaald door haar zuivere, maagdelijke hand. We moeten hierbij beden­ken dat de jonge Margareta van Parma tot 1533 — ze was toen 11 jaar oud — te Mechelen verbleef, waar ze reeds een muziekkapel had. Pas in dat laatste jaar verhuisde ze naar Napels. De Rore was toen reeds 17-18 jaar oud, kan dus reeds zijn studies te Ronse voltooid hebben (wij vonden er in de Ronsische kapittelakten van 1534-1538 géén spoor van terug) en reeds als jonge zanger-komponist aan haar kapel verbonden geweest zijn, waar het jonge meisje de ontluikende talenten van onze stadsgenoot opmerkte en stimuleerde.

We kunnen nu reeds onze veronderstellingen in onze bijdrage van vorig jaar in die zin aanvullen, dat het waarschijnlijk het verblijf van de jeugdige kunstenaar aan het hof te Mechelen was, dat hem later de reputatie zorgde dat hij een geboren Mechelaar zou zijn. We durven dan ook suggereren — in plaats van Van Aerde's vruchteloos onderzoek in de geboorteregisters en de kapitteldokumenten van Sint-Rombouts te Mechelen — dat men ernstig de rekeningboeken van het prinselijk hof aldaar zou naslaan op de datum van De Rore's indienstneming en eventueel zijn afkomst.

Met het vertrek van Margaretha uit de Nederlanden, eindigde waarschijn­lijk ook De Rore's kontrakt te Mechelen. De kunstenaar ging op zoek naar ander werk. Ofschoon nog steeds de hele periode tussen 1533 en zijn opduiken aan het hof te Ferrara in 1547 in het duister gehuld blijft, en reeds een paar lichtpuntjes opdagen : er zijn nl. twee vroege mo­tetten die duidelijk bedoeld zijn als sollicitaties : een eerste gericht tot prins Guidobaldo II della Rovere en een tweede tot kardinaal Ippolito II d’Este, broer van hertog Hercules II van Ferrara, bij wie de kunstenaar tenminste vanaf 1547 in dienst mocht treden. Niet alleen dus mogen wij veronderstellen dat het dank zij de voorspraak van kardinaal Ippolito was dat De Rore te Ferrara aangenomen werd, maar de tekst zelf van het muzikale smeekschrift is welsprekend : "O Gij, die het Cyprische volk (duidelijke allusie op zichzelf) dat t'allenkante door de woeste baren wordt heen en weer geslingerd, onderdak verleent..."

Behalve deze vrij magere aanvullingen kunnen wij de lezer voorlopig niets nieuws aanbieden. Tijdgebrek belette ons het beloofde archiefon­derzoek aan te vatten. Wij menen dat wij de Ronsische afkomst van Cypriaan De Rore door deze nieuwe gegeven een heel klein beetje kun­nen verstevigen en wij nemen ons voor later nog hierop terug te komen.


(1) Cypriani De Rore opera omnia, ed. B. MEIER, IV, 1969, p. VIII en voetnoot 19
(2) ibidem, V, 1971, pp. XII-XIII.
(3) ibidem, V, 1971, pp. XIII-XIV.
(4) La révolution religieuse (Histoire de la civilisation, XVIII (= La réforme, II), Parijs, 1963, pp. 212 en 506.
(5) Cypriani De Rore opera omnia, ed. B. MEIER, III, 1961, pp. III-IV.
(6) ibidem. Waarschijnlijk uit 1561, ter gelegenheid van Granvelle's verheffing tot het kardinalaat (Zie ibidem, V,


Pagina aangemaakt : 6/10/2007
Pagina laatst gewijzigd : 6/10/2007