Bibliografie

Nevel, Paul (Van) : Cipriano De Rore - Passio Domini Nostri Jesu Christi Secundum Johannem




Vertaling uit het Frans door A.W.F.-A.W.S. van de tekst te vinden in de cd-hoes van de cd
Cipriano de Rore : Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem.

Citeert werken van De Rore: -->

Naar top

Citeert de volgende werken van De Rore

1 : Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem, 2-6 vv (Passie) - [Rore?, 1, 5 Refs.]
- : 'Deze Johannespassie, gecomponeerd aan het hof van Ferrara tussen 1544 en 1557, is niet alleen een witte raaf in het oeuvre van Cypriaan De Rore maar ze is ook een buitengewone stap in de evolutie van de polyfone passie in het algemeen. Rore verzaakt hier aan de ‘profane’ versieringen die de madrigalisten in de XVIde eeuw graag gebruikten, vanuit een diepe, haast overdreven eerbied voor de bronnen van de passieliturgie, zoals hij die aantrof in de gregoriaanse zang.
De gregoriaanse passie is de ware leidraad van het werk en ze bepaalt er de retorische normen en muzikale structuren van. De narratio-delen (het recitatief) en de delen van de verschillende personages verschillen duidelijk onder elkaar door hun eindcadens, stemverdeling en sommige stijlelementen. Maar de gregoriaanse stijl blijft ook in de polyfonie constant herkenbaar. Verder krijgt bij Rore ieder deel een vast aantal partijen: de narratio is steeds vierstemmig, de rol van Christus is driestemmig met een cantus firmus die vaak versierd is, de turbae (de woorden van groepen: leerlingen, joden, soldaten enz.) zijn zesstemmig, met twee tenor- en twee altpartijen. Tenslotte zijn de secundaire rollen (de soliloquentes zoals Petrus en Paulus) gecomponeerd als bicinium (‘tweestemmig’).
De compositie is geschreven in de lydische modus (fa2-do3-fa3), sedert de Middeleeuwen aanzien als de ‘passietoon’. Alleen de Christusrol is meestal in majeur en is dus genoteerd met een b-molteken. Ook een aantal andere belangrijke passages vormen hierin een uitzondering.
Rore is er in geslaagd de oratio uit te werken als een gregoriaanse lectio, wat vooral duidelijk is in de narratio, dat zoveel mogelijk het ritme van de gesproken taal overneemt. De narratio is daarenboven geschreven in de verticale homofonie van de ‘falsobordone’ die, zonder enige ritmische effecten ontleend aan mensuratie of proportionaliteit, de woorddeclamatie volgt. Op die manier zou men de narratio kunnen omschrijven als ‘een gregoriaanse zang meerstemmig uitgevoerd’. In het handschrift zelf vindt men toch per uitzondering onder de talrijke maten van de narratio twee fragmenten in mensurale notatie.
In tegenstelling met de narratio die in recitatiefstijl gecomponeerd is, zijn alle andere partijen in deze Passie geschreven in mensurale notatie. De rol van Christus is heel typisch gedacht voor drie lage stemmen: een bariton en twee bassen.
Zelfs in de polyfone delen eerbiedigt Rore de cadensstructuur van het gregoriaans wanneer die een betekenisvolle retorische betekenis hebben: zoals in de gregoriaanse passie eindigen de cadensen hetzij op de tonica, hetzij op de dominant, hetzij op de terts. Wanneer de narratio wordt gevolgd door de woorden van Christus, is de cadens steeds langer en meer versierd.
Madrigalismen, zoals hij die gebruikt in zijn andere werken, laat Rore volledig vallen. Hier gebruikt hij wél de gesproken stijl en wendt hij subtiele retorische figuren aan, overgenomen van het gregoriaanse voorbeeld. Dat gebeurt opvallend in de woorden van Christus, waar de componist nauwkeurig de interrogatio (bijv. ‘Quem queritis?’), de terminatio (bijv. ‘Ego sum’) en de meditatio (bijv. ‘Si ergo me quaeritis?’) van de gregoriaanse zang aanwendt. In de tweestemmige soliloquentes ligt de cantus firmus doorgaans in de onderste stem. Eerder zelden, maar dan wel heel bedoeld, verandert Rore de gregoriaanse melodie, bijv. in de tekst ‘Quam accusationem’, waar hij de cantus firmus een val wil doen suggereren door een dalende figuur.
In alle zesstemmige turbae is de retoriek ook overgenomen van de gregoriaanse stijl. Om aan deze fragmenten een innerlijke krachte te geven, vermijdt Rore het madrigaal als een te gemakkelijke oplossing maar gebruikt uitsluitend subtiele gregoriaanse wendingen en technieken. In deze passages komt hierdoor het meditatief aspect minder tot uitdrukking in vergelijking met de narrationes, maar toch drukken de turbae een volgehouden dramatische kracht uit die madrigalismen niet zouden kunnen vertolken.
Tot driemaal toe wordt hier (=in deze cd-opname nota van de vertaler) het passieverhaal onderbroken door andere composities van Cipriano de Rore. Het aanwenden van dergelijke tussendeeltjes was in de profane muziek van die tijd zeer gebruikelijk. Hoewel ze los staan van de sfeer van de passie, vinden ze er toch een functie, namelijk om even te onderbreken en om de luisteraar te wijzen op de eigen muzikale cultuur waaruit die passiemuziek is voortgekomen. Twee van deze intermedia, voorlopers van het barokke koraal, bieden in zeker zin een commentaar op de gebeurtenissen. De tekst van de Johannespassie is deze van het Venetiaanse missaal van de eerste helft van de XVIde eeuw. Hier en daar vindt men een afwijking bij een afzonderlijk woord. Zo bijv. staat er ‘At ille respondens’ in de plaats van ‘At ipse respondens’. Nadien, in 1570, werd een nieuwe versie in het missaal ingevoerd die verschilde van die oude tekst.
Rore heeft in zijn Passie een muzikale taal ontwikkeld die in feite ongebruikelijk was voor zijn tijd. Het herinnert er ons des te overtuigender aan dat de gregoriaanse zang en de riten die er mee verbonden zijn de bron van de liturgische muziek blijven.'


Naar top



Pagina laatst bewerkt : 18/08/2023 11:10:22
Eigen code : #Ref_6987