De muziek van Cypriaan De Rore

Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem


A. Type: Passie
B. Aantal stemmen: 2-6 vv
D. Mogelijk niet van De Rore


E. Te vinden in de muziekbundel(s):

volgens: (1978, RISM) :
- 1557 : {RISM} - R2476 (1557) : 'Passio Domini Nostri Iesu Christi secundum Ioannem, in qua solus Ioannes canens introducitur . . . cum quatuor vocibus'

volgens: Lesure, F. - Thibault, G. (1955) :
- 1557 : {Lesure-Thibault} - 29 : '[Passio Domini Nostri Jesu Christi secundum Joannem, in qua solus Joannes canens introducitur : cum quatuor vocibus, nunc primum in lucem aedita. Auctore Cipriano Rore 1557.]'

volgens: Meier, Bernardus (1977) :
- 1540-1550 (source: John Brawley) : {Census} - BolC Q24 : '{Census} - BolC Q24'


H. Heeft als delen:

  • Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem : 1 Passio Domini nostri, 2-6 vv (Passie) - [1, 0 Refs.]
  • Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem : 2 Adducunt ergo Jesum, 2-6 vv (Passie) - [1, 0 Refs.]
  • Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem : 3 Susceperunt autem Jesum, 2-6 vv (Passie) - [1, 0 Refs.]
  • Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem : 4 Judaei ergo quoniam, 2-6 vv (Passie) - [1, 0 Refs.]

  • J. Discografie:

    1 - ' Adriano 4 (Evil Penguin)


    L. Referenties:

    Referenties met citaat/commentaar:

    1 : Meier, Bernardus, Cipriani Rore Opera Omnia, Vol VIII : Psalmi, Cantica B.M.V., Cantiones Gallicae, etc (American Institute of Musicology (AIM), 1977)
    - p.XII : 'The Passion of St. John comes to us in two sources. The first, the print Passio Domini nostri Jesu Christi..., Paris 1557, has Cyprian de Rore as the composer. The second source, the Bologna manuscript, Civico Museo Bibliografico, Q 24, names Willaert as the author of the work. Musicology has given preference to the Paris print; and accordingly the Passion was published by Arnold Schmitz as a work by Rore . A thorough study of both sources, however, led the present editor to the conclusion that the print is by no means to be regarded as the earlier and therefore more reliable source, the Bologna manuscript seen then only as "a later copy". On the contrary: the Bologna manuscript offers a more reliable musical text, albeit in some details more archaic, and free of stylistic errors and untenable accidentals. Furthermore, in the Bologna manuscript the mode is adhered to throughout the whole composition whereas in the print, which omits the concluding gospel, the work breaks off against the rules of the mode. The "disputed" Passion of St. John will appear, therefore, in Willaert's Opera Omnia after the text of the Bologna manuscript Q 24.'

    2 : Nevel, Paul (Van), Cipriano De Rore - Passio Domini Nostri Jesu Christi Secundum Johannem (, 1990-1995) : 'Deze Johannespassie, gecomponeerd aan het hof van Ferrara tussen 1544 en 1557, is niet alleen een witte raaf in het oeuvre van Cypriaan De Rore maar ze is ook een buitengewone stap in de evolutie van de polyfone passie in het algemeen. Rore verzaakt hier aan de ‘profane’ versieringen die de madrigalisten in de XVIde eeuw graag gebruikten, vanuit een diepe, haast overdreven eerbied voor de bronnen van de passieliturgie, zoals hij die aantrof in de gregoriaanse zang.
    De gregoriaanse passie is de ware leidraad van het werk en ze bepaalt er de retorische normen en muzikale structuren van. De narratio-delen (het recitatief) en de delen van de verschillende personages verschillen duidelijk onder elkaar door hun eindcadens, stemverdeling en sommige stijlelementen. Maar de gregoriaanse stijl blijft ook in de polyfonie constant herkenbaar. Verder krijgt bij Rore ieder deel een vast aantal partijen: de narratio is steeds vierstemmig, de rol van Christus is driestemmig met een cantus firmus die vaak versierd is, de turbae (de woorden van groepen: leerlingen, joden, soldaten enz.) zijn zesstemmig, met twee tenor- en twee altpartijen. Tenslotte zijn de secundaire rollen (de soliloquentes zoals Petrus en Paulus) gecomponeerd als bicinium (‘tweestemmig’).
    De compositie is geschreven in de lydische modus (fa2-do3-fa3), sedert de Middeleeuwen aanzien als de ‘passietoon’. Alleen de Christusrol is meestal in majeur en is dus genoteerd met een b-molteken. Ook een aantal andere belangrijke passages vormen hierin een uitzondering.
    Rore is er in geslaagd de oratio uit te werken als een gregoriaanse lectio, wat vooral duidelijk is in de narratio, dat zoveel mogelijk het ritme van de gesproken taal overneemt. De narratio is daarenboven geschreven in de verticale homofonie van de ‘falsobordone’ die, zonder enige ritmische effecten ontleend aan mensuratie of proportionaliteit, de woorddeclamatie volgt. Op die manier zou men de narratio kunnen omschrijven als ‘een gregoriaanse zang meerstemmig uitgevoerd’. In het handschrift zelf vindt men toch per uitzondering onder de talrijke maten van de narratio twee fragmenten in mensurale notatie.
    In tegenstelling met de narratio die in recitatiefstijl gecomponeerd is, zijn alle andere partijen in deze Passie geschreven in mensurale notatie. De rol van Christus is heel typisch gedacht voor drie lage stemmen: een bariton en twee bassen.
    Zelfs in de polyfone delen eerbiedigt Rore de cadensstructuur van het gregoriaans wanneer die een betekenisvolle retorische betekenis hebben: zoals in de gregoriaanse passie eindigen de cadensen hetzij op de tonica, hetzij op de dominant, hetzij op de terts. Wanneer de narratio wordt gevolgd door de woorden van Christus, is de cadens steeds langer en meer versierd.
    Madrigalismen, zoals hij die gebruikt in zijn andere werken, laat Rore volledig vallen. Hier gebruikt hij wél de gesproken stijl en wendt hij subtiele retorische figuren aan, overgenomen van het gregoriaanse voorbeeld. Dat gebeurt opvallend in de woorden van Christus, waar de componist nauwkeurig de interrogatio (bijv. ‘Quem queritis?’), de terminatio (bijv. ‘Ego sum’) en de meditatio (bijv. ‘Si ergo me quaeritis?’) van de gregoriaanse zang aanwendt. In de tweestemmige soliloquentes ligt de cantus firmus doorgaans in de onderste stem. Eerder zelden, maar dan wel heel bedoeld, verandert Rore de gregoriaanse melodie, bijv. in de tekst ‘Quam accusationem’, waar hij de cantus firmus een val wil doen suggereren door een dalende figuur.
    In alle zesstemmige turbae is de retoriek ook overgenomen van de gregoriaanse stijl. Om aan deze fragmenten een innerlijke krachte te geven, vermijdt Rore het madrigaal als een te gemakkelijke oplossing maar gebruikt uitsluitend subtiele gregoriaanse wendingen en technieken. In deze passages komt hierdoor het meditatief aspect minder tot uitdrukking in vergelijking met de narrationes, maar toch drukken de turbae een volgehouden dramatische kracht uit die madrigalismen niet zouden kunnen vertolken.
    Tot driemaal toe wordt hier (=in deze cd-opname nota van de vertaler) het passieverhaal onderbroken door andere composities van Cipriano de Rore. Het aanwenden van dergelijke tussendeeltjes was in de profane muziek van die tijd zeer gebruikelijk. Hoewel ze los staan van de sfeer van de passie, vinden ze er toch een functie, namelijk om even te onderbreken en om de luisteraar te wijzen op de eigen muzikale cultuur waaruit die passiemuziek is voortgekomen. Twee van deze intermedia, voorlopers van het barokke koraal, bieden in zeker zin een commentaar op de gebeurtenissen. De tekst van de Johannespassie is deze van het Venetiaanse missaal van de eerste helft van de XVIde eeuw. Hier en daar vindt men een afwijking bij een afzonderlijk woord. Zo bijv. staat er ‘At ille respondens’ in de plaats van ‘At ipse respondens’. Nadien, in 1570, werd een nieuwe versie in het missaal ingevoerd die verschilde van die oude tekst.
    Rore heeft in zijn Passie een muzikale taal ontwikkeld die in feite ongebruikelijk was voor zijn tijd. Het herinnert er ons des te overtuigender aan dat de gregoriaanse zang en de riten die er mee verbonden zijn de bron van de liturgische muziek blijven.'

    3 : Owens, Jessie Ann, Cipriano De Rore (The New Grove) (, 2001)
    in : Grove Dictionary of Music and Musicians, The New -, (NG), Second Edition (published in twenty-nine volumes in the year 2001), Edited by Stanley Sadie, Executive Editor John Tyrell, (2001) : 'Parijs, 1557 (Willaert ?); ed. A. Schmitz, Oberitalienische Figuralpassion (Mainz, 1955), 57'

    4 : Loose, Arnold, De Johannespassie van Adriaen Willaert (of is het van Cypriaan De Rore?) (, 2008 (29 februari))
    in : Adriaen Willaert Foundation vzw - Nieuwsbrieven, 4de jaargang nr 4 – 29 februari 2008 : 'Van deze PASSIO DOMINI NOSTRI JESU CHRISTI SECUNDUM JOANNEM bestaan er slechts twee volledige oude bronnen: vooreerst een manuscript in het Civico Museo Bibliografico Musicale te Bologna (BolC Q24) en daarnaast een gedrukte versie afkomstig van de Parijse drukkers Adriaen Le Roy en Robert Ballard. Een handschrift in Modena bevat enkel een fragment.
    De gedrukte versie is uit 1557 en schrijft de compositie toe aan Cypriaan De Rore. Het manuscript daarentegen is niet gedateerd en vermeldt als componist Adrianus Willaert. Musicologen zijn het niet eens wie de echte auteur is.
    Duidelijk is dat de twee versies niet van elkaar zijn afgeschreven. Er zijn nogal wat verschillen zodat men mag veronderstellen dat de passie in de loop der jaren bewerkt is geworden en er wellicht verschillende "handschriftfamilies" in omloop zijn geweest.
    Arnold Schmitz heeft de passie uitgegeven in 1955 (Oberitalienische Figuralpassionen des 16. Jahrhunderts) en is de mening toegedaan dat de Parijse versie van Le Roy en Ballard de oudste is en dus de meest oorspronkelijke. Voor hem is het duidelijk dat De Rore de auteur is. Prof. Schmitz heeft dan ook zijn publicatie, op enkele kleine passages na, op die versie gebaseerd. De Passiecompositie moet in Ferrara ontstaan zijn en daardoor stelt men dat ze moet gecomponeerd zijn in de korte periode waarin De Rore daar verbleef, nl. tussen 1544 en 1547.
    Het handschrift uit Bologna, dat ook nog andere composities bevat, waaronder drie motetten van Willaert, is wellicht heel wat later, later zelfs dan de gedrukte versie. Schmitz stelt dat de verschillen tussen de twee versies komen van latere toevoegingen aan het Bolognamanuscript. Bijv.: in de Parijse versie zijn de delen met de woorden van Christus tweestemmig, in het manuscript driestemmig. De driestemmige versie heeft als onder- en bovenstem dezelfde muziek als de tweestemmige. Er is dus een derde stem meer in het midden. Voor Schmitz is die middenstem duidelijk ("Nogal onhandig" , zegt hij) tussen de twee oorspronkelijke stemmen bijgecomponeerd.
    Bernhard Meier, die de opera omnia van Cipriano de Rore heeft uitgegeven, heeft de passie niet opgenomen in zijn publicaties omdat hij ze toeschrijft aan Willaert. Hetzelfde doet David M. Kidger in zijn "Adrian Willaert. A guide to research". Beiden wijzen, zonder veel argumenten evenwel, naar de stijl. Het is hier echter niet gemakkelijk vanuit de stilistische kenmerken conclusies te trekken want het werk is eerder sober uitgewerkt. Het is namelijk duidelijk in functie van de liturgie geschreven en niet voor concertuitvoering. In de goede week worden in de passieliturgie traditioneel de vier passieverhalen voorgedragen, aan één stuk door, in een gregoriaanse recitatiefstijl. De polyfone versies komen uit die traditie voort en blijven dus deze eerder sobere declamatiestijl volgen.
    Paul Van Nevel heeft bij Deutsche Harmonia Mundi in 1988 een volledige uitvoering op cd gebracht. Het is een buitengewoon mooie interpretatie geworden die het werk alle eer aandoet, dank zij de uitnemende zangers en instrumentalisten en dank zij de historisch verantwoorde en tezelfdertijd zeer boeiende interpretatie. Ook Van Nevel erkent enkel Cypriaan De Rore als de componist. De naam Willaert komt bij hem helemaal niet voor, noch op de cover, noch in de bijsluiter. (zie bijlage). Nochtans is zijn uitvoering gedeeltelijk (of volledig?) op het manuscript gebaseerd, inclusief de driestemmigheid van de Christusrollen.
    Vorig jaar, van 14 tot 17 juni 2007, had in Kopenhagen (Denemarken) een studiebijeenkomst plaats, ingericht door de theologische faculteit van de universiteit met als hoofdthema: "Passion of Christ". Men besprak er verschillende opvattingen (oud en nieuw) van het lijden van Christus, zowel in afbeeldingen, teksten als muziek. Voor het muzikale gedeelte werd gekozen voor een vergelijking tussen de Johannespassie van Cypriaan De Rore met die van Arvo Pärt. Op hun website kunnen we een samenvatting lezen van de conferenties. Interessant is dat we er ook enkele muziekfragmenten uit beide passiecomposities kunnen beluisteren, en terloops ook een fragment uit de Lukaspassie van Penderecky. De muziekvoorbeelden van de Johannespassie van De Rore zijn genomen uit de hier reeds vermelde opname van Huelgas o.l.v. Paul Van Nevel. Uit de hier geboden tekst kunnen we opmaken dat op die studiebijeenkomst een mogelijke toewijzing van de passie aan Willaert niet in aanmerking werd genomen.
    Wie de partituur van de Johannespassie wil ter hand nemen, de uitgave namelijk van Arnold Schmitz, kan daarvoor terecht in de Centrale Bibliotheek van de Katholieke Universiteit van Leuven.
    info:
    http://ritualcenter.net/conf2007/johns.php
    http://ritualcenter.net/conf2007/media/crudele.mp3'

    Referenties zonder citaat:

    5 : Abraham, Gerald, The New Oxford History of Music, IV, The age of humanism; 1540-1630 (Oxford University Press, London, New York, Toronto, 1968)
    - p.292


    Pagina laatst bewerkt : 18/08/2023 11:09:40
    Eigen code : #6547 (X_1_3)